TUSSEN LICHT EN DUISTERNIS***
Ik ben de traan in het oog, het grenzeloos verdriet. Als een schaduw waar ik over de wereld heen daar waar liefde en vreugd verdween. Ik ben de stralende warmte van de zon, het grenzeloos koesteren voor de levensbron. Als een wit gordijn van licht en warmte omhul ik alle vormen en levende wezens. Maar geef ze ook hun schaduw mee. Zo is de aard van mijn natuur vanaf het begin tot het laatste uur. Daarvoor bestond er geen besef, maar enkel zijn en geen verschil tussen zon of schaduwzij. Zo was ook in het pril begin, het wezen zonder gril. Maar wie wordt niet verknocht aan warmte en door diens vreugde eens bezocht, en richt zich niet naar de zonnezijde terwijl men de schaduw mijden wil. Waarom wil men ons gescheiden zien? We zijn al een, door d' eeuwen heen. Zie eens naar betraande kinderogen, hoe deze klaren bij een weergekeerde lach. Het was triest toen de zon verdween, maar nu schittert hij weer langs de wolken heen en tovert nieuwe schaduwen rond me heen. Thl2110893 auteursrechten voorbehouden volgens de wet. |