Bron:
The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament door R. H. Charles
Boeken van Henoch 6 +7
Hoofdstuk 6
1 En het gebeurde dat toen de mensenkinderen talrijk geworden waren,
dat er aan hen in die dagen
2 mooie en bevallige dochters geboren werden. En de engelen, de kinderen
van de hemel, zagen hen, verlangden naar hen, en zeiden tegen elkaar:
'Kom, laat ons vrouwen kiezen vanuit de mensenkinderen
3 en nageslacht bij hen verwekken'. En Semjeza, die hun leider was,
zei tegen hen: 'Ik ben bang dat gij niet
4 werkelijk met deze daad zult instemmen, en ik alleen de straf voor
een grote zonde zal moeten dragen'. En zij allen antwoordden hem en
zeiden: 'Laat ons allen met een eed zweren, en ons onder wederzijds
toezicht allen aan elkaar binden
5 om dit plan niet te verlaten, maar het uit te voeren'. Toen zwoeren
zij gezamenlijk en verbonden zich eraan
6 door er wederzijds op toe te zien. En het waren er allen tezamen
een tweehonderd die in de dagen van Jered neerdaalden op de top van
de berg Hermon, en zij noemden het de berg Hermon omdat zij gezworen
hadden
7 en zich eraan verbonden hadden door er wederzijds op toe te zien.
En dit zijn de namen van hun leiders: Semjeza, hun leider, Areklba,
Rameël, Kokablel, Tamlel, Ramlel, Danel, Ezekweël, Barekwijal,
8 Azazel, Armaros, Baterel, Ananel, Zakwiël, Samzepeël, Saterel, Turel,
Jomjael, Sariël. Dit zijn hun oversten van tien.
Hoofdstuk 7
1 En alle anderen met hen namen zichzelf vrouwen, en ieder koos er
een voor zich, en zij begonnen in hen te gaan en zich met hen te verontreinigen,
2 en zij leerden hen tovernarij en banspreuken, en het insnijden van
wortels, en maakten hen vertrouwd met kruiden.
3 En zij werden zwanger, en zij baarden grote reuzen, wier grootte
drieduizend(?) el was;
4 Dezen verorberden alles wat de mensen voortbrachten. En toen de
mensen ze niet langer konden onderhouden, keerden de reuzen zich tegen
hen en aten mensen op.
5 En zij begonnen te zondigen tegen vogels, en dieren, en reptielen,
en vissen,
6 en eenieder de ander zijn vlees te eten, en het bloed te drinken.
Daarna klaagde de aarde de wettelozen aan..
Boeken van Henoch 8+9
Hoofdstuk 8
1 En Azazel leerde de mensen zwaarden te maken, en messen, en schilden,
en borstplaten, en deed hen de metalen van de aarde kennen en de kunst
om hen te bewerken, en armbanden en ornamenten, en het gebruik van
antimoon, en het vervraaien van de oogleden, en allerlei soorten kostbare
gesteenten, en elke kleurvloeistof.
2 En er kwam veel goddeloosheid op, en zij gaven zich over aan verkrachtingen,
en zij werden tot dwaling geleid, en werden verdorven in al hun wegen.
3 Semjeza onderwees banspreuken en wortelinsnijdingen, Armaros het
opheffen van banspreuken, Barakwijal (onderwees) astrologie, Kokabel
de constellaties, Ezekweël de kennis van de wolken, Arakwiël de tekenen
van de aarde, Samsiël de tekenen van de zon, en Sariël de baan van
de maan. En naarmate de mensen wegkwijnden, schreeuwden zij het uit,
en hun roep steeg op ten hemel...
Hoofdstuk 9
1 En in die tijd keken Michaël, Uriël, Rafael, en Gabriël vanuit de
hemel neer en zagen het vele bloed dat op de aarde vergoten werd.
2 En zij zeiden tegen elkaar: 'De aarde die zonder bewoner gemaakt
is schreeuwt het uit met de stem van hun hulpgeroep tot aan de hemelpoorten.
3 En nu tot ulieden, gij heiligen van de hemel, de zielen van de mens
doen hun beklag, zeggende: "Breng onze zaak voor de Allerhoogste"'.
4 En zij zeiden tot de Heer der tijden: 'Heer der heren, God der goden,
Koning der koningen, en God der tijden, de troon van Uw heerlijkheid
(staat) tot in alle generaties der tijden, en Uw naam heilig en verheerlijkt
en gezegend tot in alle tijden!
5 U heeft alle dingen gemaakt, en macht over alle dingen heeft U;
en alle dingen zijn naakt en open voor uw aangezicht, en U ziet alle
dingen, en niets kan zich voor U verbergen.
6 U ziet wat Azazel gedaan heeft, die elke onrechtvaardigheid op aarde
onderwezen heeft en de eeuwige geheimen die (bewaard) werden in de
hemel, die mensen nastreefden om te leren,
7 en Semjeza, die U autoriteit gegeven hebt om het gezag te dragen
over zijn metgezellen.
8 En zij zijn naar de dochters van de mens op aarde gegaan, en hebben
geslapen met de vrouwen, en hebben zich verontreinigd, en hen allerlei
soorten zonden geopenbaard.
9 En de vrouwen hebben reuzen gebaard, en de gehele aarde is daarop
vervuld geraakt van bloed en onrechtvaardigheid.
10 En zie, de zielen van degenen die gestorven zijn roepen en vragen
om gehoor tot aan de hemelpoorten, en hun weeklachten zijn opgestegen,
en kunnen niet ophouden vanwege de wetteloze daden die op aarde gedaan
worden.
11 En U weet alle dingen voordat ze gaan gebeuren, en U ziet deze
dingen en U ondergaat het, en U zegt ons niet wat wij ten aanzien
ervan moeten doen'.
Hoofdstuk 10
1 Daarna zei de Allerhoogste, de Heilige en Verhevene sprak, en zond
Uriël naar de zoon van Lamech,
2 en zei tot hem: 'Ga naar Noach en zeg hem in mijn naam: "Verberg
jezelf!" en openbaar hem het einde dat nadert, dat de gehele aarde
vernietigd zal worden, en er een zondvloed gaat komen over de gehele
aarde, die alles wat op aarde is zal vernietigen.
3 En geef hem dan aanwijzingen, zodat hij kan ontkomen en zijn zaad
gespaard mag blijven voor alle generaties van de wereld'.
4 En wederom zei de Heer tot Rafael: 'Bind Azazel bij handen en voeten,
en werp hem in de duisternis: en maak een opening in de woestijn,
die in Dudael is, en werp hem daarin.
5 En plaats boven hem ruige en scherpe
rotsen, en bedek hem met duisternis, en laat hem daar voor alle tijden
verblijven, en bedek zijn aangezicht, zodat hij 6 het licht niet kan
zien.
6 En op de dag van het grote oordeel zal hij in het vuur geworpen
worden.
7 En genees de aarde die de engelen verdorven hebben en verkondig
de genezing van de aarde, opdat zij de pestilentie kunnen helen, en
dat alle mensenkinderen niet zullen wegkwijnen door al de geheime
dingen die de Wachters ontsluierd en aan hun zonen onderwezen hebben.
8 En de gehele aarde is verdorven geworden door de werken die Azazel
heeft onderwezen; schrijf hem alle zonde toe'.
9 En tot Gabriël zei de Heer: 'Trek op tegen de bastaards en de verworpenen,
en tegen de kinderen der verkrachting, en vernietig (de kinderen der
verkrachting en) de kinderen van de Wachters vanuit het midden der
mensen (en veroorzaak het dat zij weggaan); zend hen de een tegen
de ander, zodat zij elkaar zullen vernietigen in de strijd,
10 want zij zullen geen lengte van dagen hebben. En geen verzoek dat
zij u zullen doen zal hun vaders terwille van hen toegestaan worden:
want zij hopen een leven tot in tijden te hebben en dat elk van hen
vijfhonderd jaar zal leven'.
11 En de Heer zei tegen Michael: 'Ga, bind Semjeza en zijn metgezellen,
die zich met vrouwen hebben verenigd, zodat zij zich met hen hebben
bevlekt in al hun onreinheid.
12 En wanneer hun zonen elkaar hebben afgeslacht, en zij de vernietiging
van hun geliefden hebben gezien, bind hen dan vast voor zeventig generaties
in de dalen der aarde, tot op de dag van hun oordeel en bestemming,
totdat het oordeel dat voor alle tijden is wordt volbracht.
13 In die dagen zullen ze naar de afgrond van vuur worden weggeleid:
en naar de pijniging en de gevangenis waarin ze voor alle tijden opgesloten
zullen worden.
14 En wie dan ook veroordeeld en vernietigd zal worden zal van dan
af aan tezamen met hen gebonden worden tot aan het einde van alle
generaties.
15 En vernietig al de geesten van de verworpene en de kinderen van
de Wachters, omdat zij de mensheid slecht gemaakt hebben.
16 Vernietig alle slechtheid van de oppervlakte der aarde en laat
elk slecht werk tot een einde komen, en laat de inplanting van rechtvaardigheid
en waarheid tevoorschijn komen, en het zal een zegen betekenen; de
werken van rechtvaardigheid en waarheid zullen van dan af aan in waarheid
en vreugde gezaaid worden.
17. En dan zullen alle rechtvaardigen ontkomen, en zullen leven totdat
ze duizende kinderen hebben verwekt, en alle dagen van hun jeugd en
hun ouderdom zullen zij in vrede voltooien.
18 En dan zal de gehele aarde in rechtvaardigheid bebouwd worden,
en zal geheel met bomen beplant worden en volledig gezegend zijn.
19 En elk soort kostbare boom zal erop geplant worden, en zij zullen
er wijngaarden op aanleggen; en de wijngaard die zij erop aanleggen
zal wijn in overvloed voortbrengen, en wat betreft alle zaden die
erop gezaaid worden, elke maat ervan zal er duizend dragen, en elke
maat olijven zal tien persingen olie voortbrengen.
20 En gij moet de aarde reinigen van alle verdrukking, en van alle
onrechtvaardigheid, en van alle zonde, en van alle goddeloosheid;
en alle onreinheid die er op aarde begaan is verwijder die van de
aarde.
21 En alle mensenkinderen zullen rechtvaardig worden, en alle naties
zullen hun toewijding schenken en zullen Mij loven, en allen zullen
Mij aanbidden.
22 En de aarde zal gereinigd worden van al haar vervuiling, en van
elke zonde, en elke bestraffing, en elke pijniging, en ik zal die
er nooit meer tegen zenden, niet van generatie tot generatie noch
tot in aller tijden.
Henoch 11-12
Hoofdstuk 11
1 En in die dagen zal Ik de voorraadkamers van zegening die in de
hemel zijn openen, opdat die neergezonden 2 worden over het werk en
de arbeid van de mensenkinderen.
2 En waarheid en vrede zullen elkaar vergezellen,
gedurende alle dagen der wereld en gedurende alle mensengeneraties'.
Hoofdstuk 12
1 Voordat deze dingen gebeurden werd Henoch verborgen, en geen der
mensenkinderen wist waar hij verborgen was, en wat er van hem geworden
was.
2 En zijn bezigheden hadden te maken met de Wachters, en zijn dagen
waren met de heiligen.
3 En ik Henoch was de Souverein en Koning der eeuwen aan het zegenen,
en zie! de Wachters riepen mij Henoch- de schriftsteller - en zeiden
tot mij:
4'Henoch, gij schriftsteller van rechtvaardigheid, ga, verklaar aan
de Wachters der hemel die de hoge hemel, de heilige eeuwige plaats,
verlaten hebben en zich met vrouwen verontreinigd hebben, en de dingen
naar de wijze van de aardse kinderen gedaan hebben, en vrouwen in
bezit hebben genomen:
5 "Gij lieden hebt de aarde een grote vernietiging toegebracht, en
gij zult geen vrede noch vergeving van zonde hebben;
6 en in dezelfde mate waarin zij genieten van hun kinderen, zullen
zij het vermoorden van hun geliefden zien, en over de vernietiging
van hun kinderen zullen zij weeklagen, en er tot in tijden hun smekingen
op richten, maar genade en vrede zullen zij niet verkrijgen"'.
Hoofdstuk 13
1 En Henoch ging en zei: 'Azazel, gij zult geen vrede kennen: er is
een strenge veroordeling tegen u uitgegaan om u te binden; 2 En gij
zult meededogen noch verzoek ingewilligd krijgen, vawege de onrechtvaardigheid
die gij onderwezen hebt, en vanwege alle werken der goddeloosheid
en onrechtvaardigheid en zonde die gij de mensen getoond hebt'.
3Toen ging ik en sprak tegen hen allen tezamen, en zij waren allen
bevreesd, en angst en beving maakten zich van hen meester
.4 En zij verzochten mij een verzoekschrift voor hen op te stellen,
opdat hen vergeving geschonken mocht worden, en hun verzoekschrift
voor te lezen in de aanwezigheid van de Heer der hemel.
5 Want vanaf dat moment konden zij niet
meer (met Hem) spreken, noch hun ogen 6 naar de hemel oprichten, wegens
de schaamte van hun zonden waardoor zij vervloekt waren. Toen schreef
ik hun verzoekschrift uit, en het gebed met betrekking tot hun geesten
en hun persoonlijke daden, en met betrekking tot hun verzoeken dat
zij vergeving en verlenging van leven zouden mogen hebben.
7 En ik ging heen en zat neer bij de wateren van Dan, in het land
van Dan, in het zuidwesten van Hermon; Ik las hun verzoekschrift totdat
ik in slaap viel.
8 En ziedaar, ik kreeg een droom, en er kwamen visioenen over mij,
en ik zag visioenen van bestraffing, en een stem kwam mij verzoeken
het aan de zonen van de hemel te vertellen, en hen terecht te wijzen.
9 En toen ik wakker werd, kwam ik naar hen toe, en zij zaten allen
bij elkaar vergaderd te wenen in Abelsjaïl, dat tussen Libanon en
Sirese ligt, met hun gezichten bedekt.
10 En ik somde voor hen alle visioenen op, die ik in mijn slaap gezien
had, en ik begon de woorden der rechtvaardigheid te spreken en de
gevallen hemelse Wachters terecht te wijzen.
Hoofdstuk 14
1 Het boek van de woorden der rechtvaardigheid en van de terechtwijzing
van de eeuwenoude Wachters in overeenstemming met de verordening van
de Heilige Verhevene in het visioen.
2 Ik zag in mijn slaap hetgeen ik nu vertellen zal met een tong van
vlees en de adem van mijn mond: die de Verhevene aan de mensen gegeven
heeft om 3 ermee met elkaar te overleggen en in hun hart begrip te
verkrijgen. Zoals Hij de mens heeft geschapen en hem het vermogen
heeft gegeven het woord van wijsheid te begrijpen, zo heeft Hij mij
eveneens geschapen en mij het vermogen gegeven om de Wachters, de
kinderen der hemel, terecht te wijzen.
4 Ik heb het verzoekschrift van ulieden uitgeschreven, en in mijn
visioen werd het aldus duidelijk, dat uw verzoekschrift zelfs niet
tot in alle dagen der eeuwigheid ingewilligd zal worden, en dat dit
oordeel uiteindelijk aan u is opgelegd: het zal niet voor u ingewilligd
worden.
5 En van nu af aan zult gij niet meer in de hemel opstijgen tot in
alle eeuwigheid, en in de kluisters der aarde zo luidt de verordening
zult gij voor alle dagen der wereld gebonden worden.
6 Maar voordien zult gij de vernietiging van uw geliefde zonen meemaken
en gij zult geen plezier aan hen beleven, maar zij zullen voor uw
ogen omkomen door het zwaard.
7 En uw verzoekschrift ten behoeve van hen zal niet ingewilligd worden,
evenmin als die van ulieden zelf: ook al weent en bidt gij en spreekt
gij alle woorden die het geschrift bevat dat ik heb geschreven.
8 En het visioen werd mij aldus getoond: Zie, in het visioen nodigden
wolken mij uit en was er mist die mij opriep, en de baan der sterren
en lichtflitsen deden mij spoeden en haasten, en de winden in het
visioen deden mij vliegen en tilden mij op, en droegen mij ten hemel.
9 En ik ging er binnen totdat ik langs een muur trok die uit kristallen
opgebouwd was en omgeven werd door tongen van vuur; en het begon mij
schrik aan te jagen.
10 En ik ging de tongen van vuur binnen en trok langs een groot huis
dat uit kristallen was opgebouwd; en de muren van het huis waren gelijk
een betegelde vloer uit kristallen (gemaakt), en haar fundering was
van kristal.
11 Haar bovenbouw was als het pad der sterren en lichtflitsen, en
daartussen waren gloeiende cherubijnen, en hun gewelf was (helder
als) water.
12 Een vlammend vuur omgaf de muren, en haar portalen gloeiden met
vuur.
13 En ik ging dat huis binnen, en het was er heet als vuur en koud
als ijs, er waren geen levenstekenen daarbinnen: vrees bedekte mij,
en benauwing kreeg mij in haar greep.
14 En terwijl ik sidderde en trilde, viel ik op mijn aangezicht.
15 En ik kreeg een visioen. En zie! Er was een tweede huis, groter
dan het vorige, en het gehele portaal stond voor mij open, en het
was uit vuurvlammen gebouwd.
16 En in elk opzicht blonk het zo uit in schittering en uitnemendheid
en grootsheid, dat ik niet in staat ben aan u lieden haar schittering
en grootsheid te beschrijven.
17 En haar vloer was van vuur, en erboven waren lichtflitsen en het
pad der sterren, en haar bovenbouw was eveneens een vlammend vuur.
18 En ik keek en zag daarbinnen een verheven troon waarvan het uiterlijk
was als kristal, en de wielen ervan waren als de schijnende zon, en
daar was de aanblik van cherubijnen.
19 En vanonder de troon kwamen er stromen vlammend vuur vandaan, zodat
ik er niet naar kon kijken.
20 En de Grote Majesteit zat daarop, en Zijn gewaad scheen helderder
dan de zon en was witter dan welke sneeuw dan ook.
21 Geen der engelen kon binnenkomen en Zijn gezicht aanschouwen om
redenen van Zijn uitnemendheid en heerlijkheid en geen vlees kon Hem
aanschouwen.
22 Het vlammende vuur was rondom Hem, en er stond een groot vuur voor
Hem, en niemand die in de buurt was kon hem benaderen: myriaden maal
myriaden stonden voor Hem,
23 en toch had Hij geen raadgever nodig. En de meest heiligen die
dichtbij Hem waren gingen tegen de nacht niet weg en verlieten Hem
niet.
24 En tot op dat moment had ik voorover gelegen op mijn gezicht, bevend:
en de Heer riep mij met zijn eigen mond, en zei tegen mij: 'Kom hierheen,
Henoch, en hoor mijn woord'.
25 En een van de heiligen kwam naar mij toe en maakte mij wakker,
en hij deed mij opstaan en de deur naderen, en ik boog mijn gezicht
omlaag.